Boswachtersblog: De Zandhagedis
In Nationaal Park Zuid-Kennemerland komen veel plant- en diersoorten voor. Dit hangt samen met de uitgestrektheid en afwisselende begroeiing van het gebied. De hoogte, de vochtigheid, het kalkgehalte en het menselijk gebruik in het verleden, hebben ook gezorgd voor een grote verscheidenheid aan soorten.
Eén van de dieren die in de duinen nu weer veel voorkomt, maar op andere plekken in het land vaak een zeldzaamheid is, is de zandhagedis. Na een lange winterslaap komen in het voorjaar de mannetjes meestal als eerste tevoorschijn. Zo’n twee weken later ontwaakt het merendeel van de vrouwtjes. In het begin zijn ze nog erg traag. Het mannetje heeft in het begin weinig kleur, maar gedurende een aantal weken kleurt hij in de paartijd naar groengeel tot helder groen. De vrouwtjes blijven bruin.
Het duingebied in het nationaal park is ideaal voor deze reptielen. Ze houden namelijk van warme en droge gebieden. Het vrouwtje van de zandhagedis legt haar eieren – gemiddeld zo’n 6 stuks – ongeveer 5 tot 10 cm diep in het zand. De warmte van de zon doet de rest en eind augustus/begin september komt er weer een nieuwe generatie zandhagedissen tot leven.
We nemen aan dat de begrazing door Konikpaarden en Schotse Hooglanders er toe bijgedragen heeft dat de populaties zandhagedissen in Zuid-Kennemerland stabiel zijn. Op een aantal plaatsen neemt hun aantal zelfs weer toe.
Tekst: Eveline Blok, boswachter Natuurmonumenten